Inside Llewyn Davis
verdeler
acteur/actrice (15)
regisseur (1)
Al vanaf het eerste beeld en de eerste noot vintage Coen: geen wonder dat de vier sterren hortsik-gewijs van stal mogen voor “Inside Llewyn Davis”. Deze voor een groot deel met Europees geld gefinancierde kijk op de floddercarrière van folkzanger Llewyn Davis in het New York van de jaren zestig zit boordevol geinige observaties, typische Coen-dialogen (“where’s the scrotum, Llewyn”), heerlijk geschifte personages John Goodman mag zich nog eens lekker laten gaan) en glijdt op de tonen van een lyrisch ingekaderde cryptisch-elliptische verhaallijn. De door T-Bone Burnett geproduceerde soundtrack die bijna volledig bestaat uit klassieke folknummers is eveneens een parel.
Joel Coen en Ethan Coen laten hun scenario ademen binnen een historisch correcte omkadering. Niet de eerste keer dat ze voor een dergelijke aanpak kiezen: in “O Brother Where Art Thou” passeerden eveneens nogal wat personages de revue die gebaseerd waren op historische figuren (gangster Babyface Nelson, bluesmuzikant Tommy Johnson, gouverneur Pappy O’Daniel). Het personage van Llewyn Davis mag dan wel fictief zijn, toch heeft hij zijn wortels in de realiteit. Davis is immers in grote lijnen gebaseerd op folkmuzikant Dave Van Ronk, die nooit echt is doorgebroken maar als cultfiguur een grote schare aanhangers heeft. Zo is 'Hang Me, Oh Hang Me' – het lied waar “Inside Llewyn Davis” mee aftrapt – een originele compositie van Van Ronk. De Coenbroers haalden heel wat info en verhaalideeën uit de memoires van de inmiddels overleden Van Ronk. Meer dan een kapstok worden die memoires nooit: het scenario is in de eerste plaats pure Coen, waarin de tristesse van de dag wordt omgetoverd tot feeëriek cinematografisch vertier.
Llewyn Davis (intens vertolkt door Oscar Isaac, die nu al zeker is van een nominatie op zowat alle awarduitreikingen) kon zich als lid van een folkduo redelijk succesvol noemen, maar staat er na de zelfmoord van zijn collega alleen voor. En alleen is maar alleen: zijn manager raakt zijn debuutelpee als soloartiest aan de straatstenen niet kwijt, en de gage die hij overhoudt aan zijn optredens in rokerige kroegen volstaat nauwelijks om in kost en inwoon te voorzien. Inwoon die Llewyn trouwens vindt bij kennissen die zo vriendelijk zijn om hem onderdak te verschaffen. Een van die kennissen is de folkzangeres Jean (Carey Mulligan). Haar liefde slaat echter om in een haat-liefde verhouding wanneer ze ontdekt dat ze zwanger is van hem. Het argument van Llewyn dat zij evenveel verantwoordelijk is als hij valt in dovemansoren en Llewyn besluit om voor de abortus te betalen. En dat terwijl hij ook een roadtrip naar Chicago onderneemt waar een optreden voor een beroemd impresario misschien de definitieve doorbraak van Llewyn kan bewerkstelligen.
Zoals Coen-fans intussen weten moet je hun oeuvre niet zozeer zien om de verhaallijnen. Niet dat die niet belangrijk zijn, maar ze dienen in de eerste plaats toch vooral als kapstok voor een vaak originele stoet aan ideeën, die eerder tegendraads worden ingevuld dan op een manier die afgestemd staat op de verwachtingen van een groot publiek dat liever geen vragen heeft na de aftiteling. En vragen zijn er deze keer zeker, al zal iedereen die inziet dat Davis vastzit in het figuurlijke straatje zonder einde zelf het finale beeld kunnen verklaren. Wat niet wegneemt dat het ietwat bruusk, abrupt en eigenlijk ook veel te vroeg komt: zowat de enige smet op een voor de rest feilloze tragikomische parel.
Of hoe Joel Coen en Ethan Coen met hun oog voor detail, finesse en onderkoelde humor opnieuw een semimeesterwerk hebben afgeleverd dat netjes in de lijn ligt van “Barton Fink”, “O Brother Where Art Thou” en “The Big Lebowski”. Instant genietbaar en citeerbaar, deze zestiende worp van de Coen-broers, en eens te meer essentieel kijkvoer voor iedereen die zijn pelliculehart koestert als een kostbaar relikwie.
Gezien op het Filmfestival van Gent.